« terug |
|
Korte geschiedenis van het landgoed Lemferdinge en zijn bewoners
Lemferdinge is het oudste van de fraaie gordel landgoederen rond Eelde-Paterswolde. Het heeft een lange geschiedenis van bloei en verval, van reconstructie en aanpassing aan steeds veranderende eisen en denkbeelden. In het onderstaande geef ik een samenvatting van wat ik hierover in de aan het einde genoemde bronnen heb kunnen vinden.
Wat de bewoners betreft is vooral aandacht besteed aan twee families: Dumonceau en Bähler-Boerma. Niet alleen omdat ze belangrijk zijn geweest in de historie van Lemferdinge, maar ook omdat er relatief veel over ze bekend is. Daardoor komt de geschiedenis van Lemferdinge beter tot leven.
Aanvullingen en correcties zijn welkom!
Uit praktische overwegingen is dit overzicht in een aantal hoofdstukken opgedeeld:
Dit artikel kan hier gedownload worden (pdf, 2.2 MB).
Hoofdstuk 1. De eerste 350 jaar: 1447-1796
De oudste vermelding stamt uit 1447, wanneer Steven ter Borch bij zijn huwelijk met Grete van Echten de 'Hof tho Lemferdinck' van zijn ouders krijgt. Twee eeuwen bleef het in het bezit van de familie Ter Borgh, later Van Dulmen. Daarna is het een komen en gaan van eigenaren.
In 1653 werd Lemferdinge verkocht aan de ritmeester Joost van Welvelde (1620-1675). Die verkeerde in de veronderstelling een adellijke havezate gekocht te hebben. Het recht van havezate hield in dat, als de eigenaar van adel was, hij lid werd van de Ridderschap. Daarmee had hij hij toegang tot de Landdag, het bestuur van de Landschap Drenthe, en wellicht tot een bestuursfunctie. Die bracht ook enig inkomen. Dat kon Van Welvelde wel gebruiken, want door de Vrede van Munster (1648) was hij zonder werk komen te zitten. Maar Lemferdinge had die status niet en het lukte Joost ook niet die te verkrijgen. En dat terwijl zijn broer Johan (1610-1681), die het aangrenzende landgoed Oosterbroek bewoonde, wèl in de Ridderschap opgenomen was.
Zijn erven verkochten Lemferdinge in 1689; aan wie is niet bekend. Begin 18e eeuw was het in handen van Lucas Nijsingh (1645-1720), die daarmee vier buitens in Eelde bezat. Welgesteld als hij was, liet hij het huis afbreken en een nieuw, groter huis bouwen, met nieuwe schathuizen. De bouw was nog niet voltooid toen hij in 1720 overleed. Zijn zoon Samuel (1679-1741) erfde Lemferdinge en voltooide de bouw. Evenals zijn vader werd hij Secretaris van de Landschap, de hoogste en invloedrijkste ambtenaar van Drenthe. De welvaart bleek echter tijdelijk, want na zijn overlijden werd het huis bij een veiling in 1766 verkocht aan baron Frederik Otto van Dörnberg Heiden (1730-1811). Die was een protégé van zijn oom Alexander Carel vrijheer van Heiden (1709-1776), drost van Drente. Frederik slaagde er wèl in het recht van havezate voor Lemferdinge te verkrijgen.
In 1782 bood Van Dörnberg het huis alweer te koop aan. In de Groninger Courant treffen we voor het eerst een uitgebreide beschrijving van huis en bijbehoren:
den Huize Lemferdinge en onderhorige landerijen, bestaande in een Heeren Huis, voorzien met twaalf zoo behangen als onbehangen kamers, ruime kelders, schathuizen waarin logement voor domestiquen, koetshuis, stallinge voor paarden en beesten, groote tuinen en moeskerijen, weide, hooy en koorenlanden, wel aangelegde bosschen van zwaar eiken en ander kaphout, tuinmans en boerenwoningen, velden en turfvenen, aanzienlijk gestoelte en graven in de kerk, regt van jagt, visscherij en comparitie ten Landsdage, etc.
Er kwam echter geen geschikte koper opdraven. In 1788, dus na slechts 22 jaar, raakte Lemferdinge alweer havezate af, want Van Dörnberg hevelde het recht over op een ander erf. Dat bracht wellicht financieel voordeel, want het recht van havezate hield vrijstelling van sommige belastingen in. In 1790 lukte de verkoop wèl, aan Jan Warmolts, inclusief de stoelen en graven in de kerk. Lang genoot deze niet van zijn bezit, want al zes jaar later deed zijn weduwe het over aan luitenant-generaal Dumonceau.
Hoofdstuk 2. De familie Dumonceau: 1796-1811
Jean-Baptiste Dumonceau (1760-1821) kwam uit Brussel en was daar in 1782 getrouwd met Anna Colinet. Ze kregen twee kinderen, Thérèse en Jean François (die verder altijd François genoemd wordt). Maar Anna overleed al in 1795.
Dumonceau sloot zich in 1787 aan bij de patriotten, die zich verzetten tegen de overheersing van de Zuidelijke Nederlanden door Oostenrijk. In de winter van 1794-95 trok hij met het Franse revolutionaire leger onder leiding van generaal Pichegru over de bevroren grote rivieren de Noorcellpadding=8delijke Nederlanden binnen, waarna de Bataafse Republiek werd gesticht. Dumonceau werd benoemd tot bevelhebber van de Bataafse troepen in Noord-Nederland, met Groningen als standplaats.
Hoe zat het ook alweer? Even de gebeurtenissen op een rijtje:
|
Als bevelhebber kwam Dumonceau natuurlijk in contact met de Groninger elite. Binnen het jaar hertrouwde hij met Agnes Cremers, telg uit een katholieke patriciërsfamilie, oorspronkelijk afkomstig uit Deventer. Haar vader was advokaat en notaris, haar broers Eppo en Frans zouden later Statenlid en Frans ook burgemeester van Groningen worden. Jean-Baptiste en Agnes kregen negen kinderen, waarvan er vier vóór het tweede jaar overleden.
Links: Luitenant-generaal Jean-Baptiste Dumonceau in 1807, door Jean-Baptiste Couvelet (Legermuseum Delft). Rechts: zijn oudste zoon François Dumonceau, rond 1850 (bron: Stan Maas).
Het gezin woonde aanvankelijk in een bouwval in de Kijk in 't Jatstraat en later in een vochtig krot in de Boteringestraat, hoek Nieuwe Kerkhof. In 1797 verhuisde het gezin naar Lemferdinge. Uit deze periode kennen we veel details over Lemferdinge en het (jongens)leven daar, uit de memoires van Dumonceau's oudste zoon François, die het evenals zijn vader nog tot generaal zou brengen. François woonde hier af en aan van zijn 7e tot zijn 16e.
Vader Dumonceau, architect van opleiding, bracht met het geld van zijn vrouw veel aanpassingen aan het huis en de tuin aan. De gracht rond het huis werd gedempt, de ophaalbrug verwijderd, aanbouwen van de voorkant naar de achterzijde verplaatst, bloemperken en gazons aangelegd en de tuin vergroot. Aan de overkant van de weg, waar nu de parkeerplaats is, lagen de moestuin, de boomgaard en een kas. Van een 'grand canal' achter het huis is de aanzet nog te zien.
Reconstructietekening van het grote Huis, naar de schets van François Dumonceau in zijn Mémoires (bron: Huizen van Stand).
Indeling van de twee verdiepingen, zoals geschetst door François. Het huispersoneel sliep waarschijnlijk op zolder.
Het gedeelte van de tuin ten noorden van de huidige Lemferdingelaan in 1805, zoals geschetst door François.
Voor het huis ligt een bloemperk en voorbij het hek een gazon. In het westelijke (linker) schathuis zijn de tuinmanswoning en de schuur, in het oostelijke de paardenstal, het koetshuis en de kapel; daarnaast het kippenhok. Achter het huis ligt de visvijver.
Moeder Agnes ging 's zondags in Groningen naar de kerk. Want in Drenthe werden uitingen van katholicisme krachtig tegengegaan. Dat ging dan, per koets uiteraard, langs landgoed Oosterbroek, bij De Punt met een brug over het Hoornse Diep en verder via Haren en Helpman.
In 1798 kwam pater Videbout, die het revolutionaire Frankrijk was ontvlucht, als huisleraar en huispastoor op Lemferdinge wonen. In het oostelijke schathuis werd een huiskapel ingericht waar de mis werd gehouden. Ook katholieken uit de omgeving kwamen hier naar de mis, zoals een stel Duitsers uit Peize. Aanvankelijk woonde het gezin het hele jaar op Lemferdinge. François' zus Thérèse overleed hier op 14-jarige leeftijd.
In 1802 kocht Dumonceau het huidige Schimmelpenninck Huys aan de Oosterstraat. Vanaf toen was Lemferdinge hun zomerhuis. Natuurlijk werd ook dit huis verbouwd. De belangrijkste toevoeging was de Barokkamer, grenzend aan de tuin. Die zaal is er nog steeds. In het plafond kun je vier portretten zien. Het zijn drie kopstukken van de Bataafse Republiek, alsmede de illustere bewoner zelf. Ze kunnen er echter niet samengezworen hebben, zoals de website van het hotel ons wil doen geloven.
Jean-Baptiste Dumonceau kocht dit huis, nu het Schimmelpenninck Huys, in 1802. De twee kleine huisjes rechts hoorden erbij.
De Barokkamer, achterin de gang links, grensde aan de tuin en nu aan de serre.
De vier portretjes in het plafond van de Barokkamer. Van links af: Pieter Paulus (1753-1796), eerste voorzitter van de Nationale Assemblee in 1796; Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825), zijn opvolger, was van 1805-1806 Raadpensionaris van de Bataafse Republiek; Hendrik Midderigh (1753-1800) was kopstuk van de unitariërs; Jean-Baptiste Dumonceau, de heer des huizes.
De woelige tijden riepen Jean-Baptiste vaak van huis en na 1806, toen Lodewijk Napoleon koning van Holland werd, woonde het gezin her en der in Nederland. Lemferdinge werd vanaf 1808 bewoond door commandeur Busman, wellicht als rentmeester. Bij een noodweer in juli 1811 werd het huis ernstig beschadigd. De krant bracht het als volgt:
Nergens is de schade aanzienlijker geweest dan op het huis Lemferdinge, door Commandeur Busman bewoond. Aldaar heeft men waargenomen een hevige bui van driekantige brokken ijs (geen gewone hagel) ter grootte van een duiven-ei, welke met breede bliksemstralen doorkruist en met verdovende slagen van donder en storm begeleid, schrik en verwoesting rondom zich verspreidde, zijnde er door de gebroken glasruiten zooveel water in de kamers op de tweede verdieping gedrongen. dat men volgens zeggen van den heer Busman zelven, er nauwelijks met laarzen doorwaden konde.
Mede omdat Dumonceau financiële problemen had, werd het landgoed verkocht. De economische toestand in het land, inmiddels weer deel van het Frankrijk van Napoleon, was slecht, vanwege de blokkade door de Engelsen. Een vermogende koper voor het hele landgoed, die ook nog het huis zou kunnen restaureren, werd niet gevonden. Daarom werd het geheel opgesplitst in kavels. Timmerman Hendrik Uges kocht het huis met de beide schathuizen.
Jean-Baptiste Dumonceau doorliep een vlekkeloze militaire carrière, geholpen door de woelige tijden waarin iedere machthebber afhankelijk was van een sterk leger. Hij werd staatsraad aan het hof van koning Lodewijk Napoleon in Amsterdam en door deze tot graaf verheven. In het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was hij van 1820 tot 1821 lid van de Tweede Kamer voor de provincie Zuid-Brabant.
Ook zijn zoon graaf Jean François (1790-1884) doorliep een succesvolle militaire carrière. Hij beleefde onder Napoleon de rampzalige veldtocht tegen Rusland en later onder koning Willem I de Tiendaagse Veldtocht tegen het afvallige België.
Hoewel de 'oude adel' neerkeek op de Napoleontische adel, schopten François, diens zoon graaf Charles Henri Felix (1827-1918) en kleinzoon graaf Joseph Henri Felix (1859-1952) het tot adjudant van resp. koning Willem II, koning Willem III en koningin Wilhelmina. Met Joseph stierf de Nederlandse tak van het geslacht Dumonceau uit.
Hoofdstuk 3. De volgende eeuw: 1811-1911
Uges sloopte het grote huis nog in datzelfde jaar 1811. Hij had ervaring met zulke klussen: in 1798 had hij al het Huis ter Borch, dat op de plaats van de vroegere Waterburcht aan de zuidzijde van Eelde stond, voor de sloop gekocht. Delen van het landgoed Lemferdinge gingen eveneens in andere handen over en leidden tot de landgoederen De Duinen en Vosbergen. Of het oostelijke schathuis toen ook afgebroken werd, of pas enkele jaren later, is niet bekend.
Het westelijke schathuis werd verbouwd tot woning, mogelijk door timmerman Uges, dan wel door een latere eigenaar. De baanderdeur in de westgevel werd dichtgemetseld en in de zuidmuur werd de voordeur aangebracht, waar nu de zonnewijzer zit. De naam Lemferdinge ging als vanzelfsprekend over op dit huis.
Bij de restauratie in 1996/97 kwam achter de pleisterlaag het metselwerk tevoorschijn waarmee begin 19e eeuw de vroegere baanderdeur in de westgevel (links) en eind 19e eeuw de voordeur in de zuidgevel gedicht is. Ook nu de muren opnieuw geverfd zijn, verraden de afwijkende voegen deze bouwgeschiedenis (foto collectie Ginie Arends).
De grote ramen met de blinden uit het oude huis werden hergebruikt. Ingewijden zal het opvallen dat sommige balken die de zoldervloer dragen boven een raam zitten.
Sommige balken zitten boven een raam. Bouwkundig gezien een onlogische plaats, want het dragende muurgedeelte eronder is maar smal.
Jonkheer Roelof de Sigers ther Borch (1775-1867), gepensioneerd majoor en lid van Provinciale Staten van Drenthe, kocht Lemferdinge in 1820 als 'een kapitale en sterk doortimmerde behuizinge, met grote schuur, hoven, bos, lanen' enz. Een pikant detail is dat Roelof als 16-jarige vaandrig in 1793-94 de veldtocht in Brabant nog meemaakte, om de Republiek te beschermen tegen het oprukkende leger van Fransen en patriotten, waarin Jean-Baptiste Dumonceau zo'n belangrijke rol speelde.
Roelof ging er wonen met zijn achternicht, Johanna Sibilla Geertruda Lewe (1772-1839), weduwe van Ico Folef von Inn- und Kniphausen en haar twee dochters. Johanna overleed op Lemferdinge en de jongste dochter vertrok in 1852 wegens haar huwelijk. In 1861 verhuisde Roelof met de oudste dochter naar Groningen en verkocht Lemferdinge.
Vervolgens komen nog verscheidene eigenaren in de archieven voor, tot jonkheer Quirijn de Marees van Swinderen (1854-1902), van beroep 'landeigenaar', het in 1884 kocht. Hij liet het huis ingrijpend verbouwen. Zo werd de ingang verplaatst van de zuidzijde naar de huidige plaats. Ook de grote kamers beneden werden toen gecreëerd. En het huis kreeg zijn opvallende kapconstructie. Vroeger was het westelijke schathuis dieper dan het oostelijke, maar het aanzicht vanaf het voorplein moest natuurlijk gelijk zijn. Daarom had het westelijke schathuis een 'slepend dak', waarvan de achterkant minder steil was. Dit beperkte de bruikbaarheid van de zolder, en dat is opgelost door een dubbele nok aan te brengen. Ook de dakkapellen dateren uit deze tijd.
Quirijn was paardenliefhebber. Zijn schimmel Tabor II domineert het schilderij De Paardenkeuring van Otto Eerelman, dat in het Groninger stadhuis hangt.
Otto Eerelman (1839-1926) schilderde in opdracht van het Gemeentebestuur van Groningen in 1920 De Paardenkeuring op de Grote Markt op de 28ste augustus. In het midden de Russische schimmelhengst Tabor II. Zijn eigenaar, jonkheer Quirijn de Marees van Swinderen, staat in het groepje prominenten links. Hij is de corpulente man met het rode boekje, net boven de hond.
Na nog een wisseling van eigenaar kochten dr. Louis Adriën Bähler, oud-predikant in Aduard en zijn vrouw Gesina Bähler-Boerma het huis in 1911. Volgens sommige bronnen erfde Louis het landgoed van zijn vader, maar dat is dus onjuist.
Hoofdstuk 4. Het echtpaar Bähler-Boerma: 1911-1953
Louis Adriën Bähler (1867-1941), telg uit een predikantengeslacht van Zwitserse origine, werd geboren in 1867 in Kesteren, waar zijn vader toen dominee was. Die had nog verscheidene andere standplaatsen, tot hij in Groningen eindigde. Hier studeerde Louis theologie, wat hij afrondde met een semester in Straatsburg. Van daar uit correspondeerde hij, 24 jaar oud, met de 17-jarige Gesina Boerma (1874-1953) en vroeg haar al gauw onomwonden ten huwelijk. Hij had haar bij zijn ouders thuis leren kennen, waar ze wel op bezoek kwam. Louis promoveerde in 1893 in Groningen tot doctor in de theologie. Hij was de oudste van 10 kinderen.
Gesina's ouders hadden een boerderij in Blokum, een buurtschap bij Woltersum, onder Ten Boer. Zij was enig kind. Vooral haar moeder stimuleerde haar een goede opleiding te volgen. Zij deed de driejarige HBS in Warffum en trouwde in 1894 met Louis.
Het jeugdige echtpaar Bähler-Boerma.
Bähler werd in 1895 hervormd predikant op Schiermonnikoog, in 1906 in Oosterwolde (Friesland) en in 1909 in Aduard. In al zijn gemeentes werd hij zeer gewaardeerd.
Hij was vrijzinnig, aanhanger van de 'moderne theologie' en aangestoken door de ideeën van Leo Tolstoi: geweldloosheid, geen drank of andere drugs, vegetarisch, gelijkwaardigheid van man en vrouw, sexuele zelfbeheersing en een moreel hoogstaande levenswandel. Hij was christen-anarchist, fel tegenstander van dienstplicht en militarisme. Hij hield door het hele land lezingen en schreef vele preken, pamfletten en artikelen in kranten en tijdschriften. Maar hij was ook geïnteresseerd in mystiek, theosofie en andere godsdiensten. Zo schreef hij o.a. over het Boeddhisme.
Bähler was fel en compromisloos in zijn overtuigingen. Dat bracht hem meer dan eens in conflict met zowel de kerkelijke als de wereldlijke autoriteiten. Een vrijzinnige publicatie in 1905 leidde als reactie tot de oprichting van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. In 1911 leidde een conflict met de kerkeraad in Aduard ertoe dat hij het ambt met onmiddellijke ingang neerlegde.
Het echtpaar vestigde zich in 1911 op Lemferdinge. Later lieten ook zij hier verbouwen; tussen 1923 en 1930 is bijvoorbeeld de ingangspartij chiquer gemaakt.
Huize Lemferdinge in 1923 (links) en 1930 (rechts) (foto's collectie Ol Eel).
Voor het schilderwerk binnen kozen ze een kleurenschema dat wel aangeduid wordt als 'boeren-Art Deco'. Dit is o.a. in de keuken nog te zien. Het testament bepaalde dat deze kleuren gehandhaafd dienen te blijven.
Boeren-Art Deco in de keuken: rood en donkergroen.
Het Manifest der Dienstweigeraars dat Bähler in 1915 opstelde (dus tijdens de Eerste Wereldoorlog!) bracht hem voor de rechter. Na 1918 werd het rustiger rond Bähler. Hij verdiepte zich in iriscopie en praktiseerde die ook. De laatste jaren van zijn leven gingen zijn ogen achteruit en tenslotte werd hij geheel blind. Hij overleed in 1941.
Louis Bähler en Gesina Bähler-Boerma.
Gesina werd sterk beïnvloed door de denkbeelden van haar man. Zo bleef het echtpaar bewust kinderloos. Maar waar hij zich vooral richtte op het uitdragen van zijn christen-anarchistische ideologie, sloeg zij een meer praktische en sociaal-culturele weg in. Als secretaresse van de Bond voor Drankbestrijding afd. Groningen voerde ze in 1915 in Eelde een enquête uit, die onthutsende feiten aan het licht bracht. Minstens éénderde van het gezinsinkomen werd in drank omgezet, terwijl er veel gevallen van tbc waren. Ze onderkende de oorzaken: ongezonde leefgewoonten en huisvesting, te weinig scholing en kroegen als het enige vertier. En zij pakte die daadkrachtig aan.
De eerste stap was medestanders te mobiliseren, die samen met haar een maatschappelijk centrum wilden realiseren. Zij was hierbij sterk geïnspireerd door het werk van Emilie Knappert, die in Leiden een Volkshuis stichtte waar de ontwikkeling van de fabrieksjeugd voorop stond. Gesina paste die ideeën aan aan de plattelandse situatie. In april 1915 werd de Vereniging Ons Dorpshuis opgericht, die een nieuw woonhuis kon betrekken aan wat nu de Bähler-Boermalaan is. Al gauw werden er leslokalen en een turnzaal bijgebouwd.
Het Dorpshuis in 1920 (foto collectie Ol Eel).
Essentieel voor het welslagen van haar aanpak was dat ze niet zelf ging experimenteren, maar deskundigen zocht om een leeszaal en cursussen van de grond te krijgen. Zo kwam de bibliotheek er als een filiaal van de Openbare Leeszaal in Groningen en werden de naaicursussen gegeven onder de vlag van de Groningse Industrieschool. Daardoor konden voor allerlei activiteiten rijkssubsidies verworven worden, wat weer leidde tot een veelzijdig cursusaanbod. Dat liep uiteen van voedingsleer, huishoudelijke hygiëne, costuumnaaien en handwerken tot bijenteelt, EHBO, gymnastiek en houtbewerking. In de fotocollectie van de historische vereniging Ol Eel, grotendeels via internet toegankelijk, zijn vele groepsfoto's met cursisten te vinden.
De bibliotheek in het Dorpshuis, 1935 (foto collectie Ol Eel).
Ook werd de tbc-bestrijding ter hand genomen door het uitlenen van ligtenten voor patiënten en het geven van voorlichting over preventie. Later bood het Dorpshuis ook onderdak aan vrijetijdsactiviteiten als schaken en volksdansen. Bij het bewerkstelligen van al deze activiteiten vond Gesina vooral in de emeritus-predikant en hoogleraar theologie Hajo Uden Meyboom een zielsverwante medestander.
Andere verworvenheden die voortgekomen zijn uit activiteiten van het Dorpshuis zijn de Tuinbouwschool, de kleuterschool, de Stichting Eelder Woningbouw en het Bloemencorso. Na de oorlog bracht Gesina bij haar thuis jongelui in aanraking met klassieke muziek door op zondagmiddag naar grammofoonplaten te luisteren. Ook ging ze met hen naar musea. Op haar 75e verjaardag brachten de Eelder schoolkinderen haar een zanghulde.
Zanghulde voor mevr. Bähler-Boerma bij haar 75ste verjaardag door de Eelder schoolkinderen, 11 juli 1949 (foto collectie Ol Eel).
Gesina overleed in 1953. Op de oude begraafplaats in Eelde is het enigszins pompeuze grafmonument van het echtpaar te vinden. Daar heet zij overigens Gezina, met een 'z'.
Het grafmonument van het echtpaar Bähler-Boerma op de oude begraafplaats in Eelde.
Hoofdstuk 5. Recente ontwikkelingen: 1953-heden
Bij het overlijden van mevr. Bähler in 1953 werd de Vereniging 'Ons Dorpshuis' eigenaar van het landgoed, maar het werd beheerd door een beheersstichting. In haar testament was vastgelegd dat Lemferdinge altijd toegankelijk moest blijven voor mensen die hun horizon willen verbreden. In 1983 werd de beheersstichting omgezet in de Stichting Lemferdinge, die het huis van Ons Dorpshuis kocht.
Toen in 1960 de Monumentenwet van kracht werd, kwam Lemferdinge aanvankelijk niet op de lijst van rijksmonumenten. Pas op basis van archiefonderzoek door historica Nienke Domenie-Verdenius en Ginie Arends-Luinge kreeg het huis in 1994 deze status. Die maakte in 1996/97 de restauratie van Lemferdinge mogelijk.
De opvallende dakconstructie met een dubbele nok is op deze luchtfoto uit 1995, vlak voor de restauratie begon, goed te zien. Bovenaan ligt de beboste, romantische rotstuin die de Bählers hebben aangelegd (foto collectie Ginie Arends).
Een van de vele slechte plekken, door houtrot en lekkage. Een ingrijpende restauratie was noodzakelijk (foto collectie Ginie Arends).
Het dak werd als eerste aangepakt (foto collectie Ginie Arends).
De dakvlakken binnen de beide noklijnen werden van glas voorzien. De mooie, egale lichtinval, vooral bij helder weer, is ideaal voor een galerie!
De tegeltjes in de grote schouw zijn authentiek 18e eeuws. De omtimmering is van de Bählers.
De tuin werd opnieuw aangelegd, mede op basis van de schets van François Dumonceau. De bloementuin achterin geeft de plaats en omvang van het vroegere Huis aan. En de ingang van het terrein kwam weer op de hoofdas te liggen.
Na verwijdering van de begroeide rotstuin werd het terrein heringericht. En dat kon natuurlijk niet zonder de inzet van zwaar materieel... (foto collectie Ginie Arends)
De officiële inwijding van het gerestaureerde landgoed, op 12 september 1997, werd verricht door mr. Pieter van Vollenhoven, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Nationaal Restauratiefonds. Hij onthulde de zonnewijzer. Die draagt de data 1447-1997 en het motto: Schakel in de tijd. Eerder dat jaar werd de landgoederengordel aan de oostkant van Eelde-Paterswolde al tot beschermd dorpsgezicht verklaard.
Mr. Pieter van Vollenhoven onthult de zonnewijzer (foto collectie Ginie Arends).
Even napraten over het geslaagde project. Van links af: mevr. Ginie Arends-Luinge, voorzitter van de Stichting Lemferdinge, mr. Pieter van Vollenhoven, Relus ter Beek, commissaris van de koningin in Drenthe en burgemeester Pieter van Veen van de gemeente Eelde (foto collectie Ginie Arends).
In 2003, tenslotte, is de Stichting Lemferdinge opgegaan in de Stichting Drents Landschap. De testamentaire doelstelling wordt sinds begin 2009 vormgegeven door de Culturele Raad Eelde.
Bronnen
© Frans Maes, februari 2009